33655 |
akkergrens, grensvoor |
gescheidsvoor:
gǝšęi̯.ts˲[voor] (L372p Maaseik),
scheiding:
šęi̯eŋ (L372p Maaseik),
scheidsvoor:
šęi̯.ts˲[voor] (L372p Maaseik),
voor:
[voor] (L372p Maaseik)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
karbred:
karbrīǝt (L372p Maaseik),
karreep:
karręi̯.p (L372p Maaseik),
rijzer:
ri ̞i̯.zǝr (L372p Maaseik),
sleep:
slęi̯.p (L372p Maaseik)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheilege (L372p Maaseik),
allerIêligen (L372p Maaseik),
allərēͅlîge (L372p Maaseik),
alərhɛ.Iləchə (L372p Maaseik),
alərhɛ.Iləchɛ (L372p Maaseik)
|
Allerheiligen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (L372p Maaseik),
allerzylen (L372p Maaseik),
allərsîle (L372p Maaseik),
alərzIələ (L372p Maaseik)
|
Allerzielen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
keps:
keps (L372p Maaseik),
Ich ben keps, cfr. Nd. ich bin kapps (of kips).
keps (L372p Maaseik)
|
Hij is alles kwijt (bij het spel alles verliezen). [ZND 01u (1924)] || Zonder geld.
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
alpin (fr.):
alpe͂ (L372p Maaseik)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
op den altar (L372p Maaseik),
op den naltoar (L372p Maaseik)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
24297 |
alver |
avel:
auwel (L372p Maaseik)
|
alver (vis)
III-4-2
|
28415 |
ambrosiuskorf |
ambrosiuskorf:
ambrōsiǝskørf (L372p Maaseik)
|
Korf die een afbeelding is van bisschop Ambrosius, de patroon van de imkers. De korf wordt op deze wijze vervaardigd, meer als eerbetoon aan de H. Ambrosius of als curiositeit dan als een vorm die maatgevend of modern is. Hij dient om de zegen van de patroon van de imkers af te roepen. [N 63, 3f]
II-6
|
18371 |
andere damesschoenen |
hakschoen:
hakšōn (L372p Maaseik)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|