33328 |
gesloten boerderijtype |
binnengeleg:
benǝgǝlē̜ ̞x (L372p Maaseik)
|
De bouwdelen van dit boerderijtype omsluiten het erf aan alle vier de zijden; in Nederland wordt dit type wel de "Limburgse hoeve" genoemd. Voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen"(1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 6. [N 4A, 4]
I-6
|
34394 |
gesneden mannelijk schaap |
hamel:
hamel (L372p Maaseik),
hāmǝl (L372p Maaseik)
|
[N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bē̜.rx (L372p Maaseik),
bęrx (L372p Maaseik),
bɛ.rǝx (L372p Maaseik),
bɛrx (L372p Maaseik)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
18254 |
gesp |
gesp:
gasp (L372p Maaseik),
kram:
kra.m (L372p Maaseik)
|
gesp [ZND 01 (1922)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
dam:
dām (L372p Maaseik),
stamper:
stāmpǝr (L372p Maaseik)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
18696 |
gesteven voorstuk van een overhemd |
borststuk:
borst^k (L372p Maaseik),
overhemd:
yvərh^mp (L372p Maaseik)
|
voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18543 |
gestreepte broek |
fantasieboks:
fa.ntəsīj bo.ks (L372p Maaseik)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (L372p Maaseik)
|
de getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gemartel (L372p Maaseik),
geschurg:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gəšyrx (L372p Maaseik),
gesukkel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gesukel (L372p Maaseik)
|
gemartel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətraowdə vraow (L372p Maaseik)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|