33301 |
hakken, wieden met de hak |
uithakken:
ǫu̯thakǝ (L372p Maaseik)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (L372p Maaseik),
ɛksǝl (L372p Maaseik)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
halen (L372p Maaseik),
hoele (L372p Maaseik),
hoelen (L372p Maaseik),
ōōle (L372p Maaseik),
holen:
hōlǝ (L372p Maaseik)
|
halen [ZND 01 (1922)] || halen: Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] || Verzamelen van nectar, stuifmeel en water door de meestal oudere werkbijen. [N 63, 41; Ge 37, 79]
II-6, III-1-2
|
21661 |
halen en betalen |
halen:
ps. omgespeld volgens Frings.
hūlə (L372p Maaseik),
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de u staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de u omgespeld.
hu^lə (L372p Maaseik)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20343 |
half- of stiefbroer |
stiefbroer:
steefbroor (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
De zoon van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefbroer) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
stiefzuster:
steefzöster (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
De dochter van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefzuster) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33477 |
half-cirkelvormig raam |
halfmaan:
hau̯fmǭn (L372p Maaseik),
vleerkop:
vlē̜ ̞rkop (L372p Maaseik)
|
Een raam in de vorm van een halve cirkel met de rechte zijde aan de onderkant, meestal aan stallen. Het benoemingsmotief van de benamingen is meestal de vorm van de raampjes, soms zijn ze naar andere raampjes genoemd die dezelfde vorm hebben (van de oven of van - onbeglaasde - ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie o.a. het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). [N 4, 51; N 4A, 38a]
I-6
|
34027 |
halfbloed |
halve stamboekkoe:
hai̯v stambōk[koe] (L372p Maaseik),
koe met register:
[koe] męt regestǝr (L372p Maaseik)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
18713 |
halfhemd |
borstlap:
bŏrsla.p (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
bottinetje:
botĕnəkəs (L372p Maaseik)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|