26599 |
heet lopen |
zich afschrompen:
zex˱ ā.fšrompǝ (L372p Maaseik)
|
Het heet lopen van de molen als gevolg van het feit dat zich bijvoorbeeld tijdens het malen geen graan tussen de molenstenen bevindt, de stenen bot zijn of het graan niet droog genoeg is. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛleeglopenɛ.' [N O, 36e; Vds 117; Jan 262; Coe 144; Grof 169]
II-3
|
20129 |
heet, hitsig |
loops:
løͅij.ps (L372p Maaseik)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
25890 |
hefboom |
sluisboom:
slu.zbǫw.m (L372p Maaseik)
|
Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61]
II-3
|
26435 |
hefboom van de spanrol |
hefboom:
høf˱bǫwm (L372p Maaseik),
koevoet:
kuvō.t (L372p Maaseik)
|
De hefboom waarmee men de spanrol van het luiwerk van watermolens kan verplaatsen. [Jan 235]
II-3
|
24168 |
heggenmus |
heggenmus:
hegəmøͅš (L372p Maaseik)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19539 |
heibezem |
bezem:
bɛsəm (L372p Maaseik),
heibezem:
hēͅi̯bɛsəm (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)] || bezem, lange borstel vervaardigd van hei of twijgen [N 05A (1964)]
III-2-1
|
23208 |
heilig |
heilig:
eileg (L372p Maaseik),
evleg (L372p Maaseik)
|
Heilig. [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-3
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
ein heilige (L372p Maaseik),
einen heilige (L372p Maaseik),
⁄n heilige (L372p Maaseik)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33724 |
heizeis |
laphak:
lapak (L372p Maaseik)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
26741 |
heizicht, heizeis |
heizicht:
hęjzex (L372p Maaseik),
lappenkloeter:
lǫpǝklutǝr (L372p Maaseik)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|