e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kameel kameel: kemiël (Maaseik) kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)] III-3-2
kamerjas peignoir (fr.): peͅjnwār (Maaseik) kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)] III-1-3
kamille (alg.) kamille: -  kamilje (Maaseik) echte kamille III-4-3
kamizool kamizooltje (<fr.): kaməzølkə (Maaseik) kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kammen kammen: kemme (Maaseik), kømə (Maaseik), kəmə (Maaseik), kɛm (Maaseik) De tanden van het aswiel in wind- en watermolen. De tanden van het aswiel zijn in het algemeen vervaardigd van een harde of taaie houtsoort. Verscheidene zegslieden vermelden dan ook het gebruik van beukehout. In de meeste watermolens was het (houten) rondsel aan het uiteinde van het staakijzer meestal vervangen door een (metalen) kamwiel. De benamingen voor de tanden van dit kamwiel zijn eveneens hieronder opgenomen. Zie ook het lemma ɛstavenɛ.' [N O, 11l; Vds 91; Vds 92; Jan 101; Coe 80; Coe 83; Grof 106; A 42A, 12] || kammen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || kammen (ww.) [ZND A1 (1940sq)] II-3, III-1-3
kammen en staven insmeren insmeren: ensmē.rǝ (Maaseik) [Jan 110; Coe 85; Grof 107] II-3
kammen vegen vegen: vę̄gǝ (Maaseik) De hoeken van uitgesleten kammen en staven bijwerken. Het vegen gebeurt volgens de invullers uit Q 162 en Q 241 met een beitel. [Jan 112; Coe 86] II-3
kanaal kanaal: aan gene kant van hèt kenaal (Maaseik), ān genə kant van t kānāəl (Maaseik), vaart: vārt (Maaseik) Aan genen kant (niet aan deze kant) van het kanaal [ZND 24 1937)] || een vaart [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
kandelaar kandelaar: kandeleers (Maaseik), kandeleir (Maaseik), kandelèr (Maaseik), kandelaber: kandelaber (Maaseik), luchter: luchter (Maaseik, ... ), lugter (Maaseik) Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)] III-2-1
kap aan de vlegelknuppel kap: kap (Maaseik) In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.] I-4