e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletsen bebbelen: cf. WNT: sub overkwaken, met bebbelen overschreeuwen.  beͅbələ (Maaseik), parlesanten (<sp.): `weinig bekend`  parlesanten (Maaseik), saaielen: [of zuielen (saaielen), vgl. zeuteren (zudderen?), rk]  sājələ (Maaseik), wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wauwen (Maaseik) babbelen [ZND A1 (1940sq)] || parlesanten; geef de dialectvorm van dit woord op indien het bestaat; wat betekent het ? [ZND 40 (1942)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsen [onnozele praat vertellen] kwatsch vertellen: hé vertelt kwatsch (Maaseik), liegen: hei luig (Maaseik), saaielaar (zn.): `t is eine saaielair (Maaseik), wauwel en leugens vertellen: hie vertilt wauwel en luiges (Maaseik), zever vertellen: hei vertèlt zeievr (Maaseik) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)], [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klatsoor: kladjžuǝr (Maaseik) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf saaielaarster: zaag  n sāsjəlēͅərstər (Maaseik), wauwelaarster: n wâwəlēͅərstər (Maaseik), wauweltrien: waweltrein (Maaseik) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] || klappei [ZND 01 (1922)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Maaseik, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
kliefbijl klam: klam (Maaseik) In het algemeen een werktuig waarmee hout wordt gekliefd. De kliefbijl kan verschillende uitvoeringen hebben. Soms heeft ze de vorm van een soort mes met handvat en ze is dan ongeveer 30 cm lang. In andere gevallen bestaat ze uit een lang blad met haaks daarop een houten steel. Zie ook afb. 3. Bij beide uitvoeringen hoort een grote houten hamer waarmee tijdens het klieven op de bijl wordt geslagen. De kliefbijl wordt door de wagenmaker gebruikt om spaken uit boomstammen te klieven. Zie verder ook het lemma ɛkliefmesɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N 50, 15b; N 53, 84a; N 75, 133a-b; N 75, 133e; L 32, 46; monogr.] II-12
kliekje opgewarmd eten: opgəweͅrmət itə (Maaseik), opgewarmde kost: Syst. Frings  oͅp˃gəwɛrmdə koͅs (Maaseik) Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)] III-2-3
klierziekte klieren: kleeren (Maaseik), De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  kleeren (Maaseik, ... ) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
klieven klieven: kleve (Maaseik), scheiden: sjeije (Maaseik), splijten: spli-jte(n) (Maaseik), splitsen: splitse (Maaseik) Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)] III-1-2
klimop klimop: -  klimop (Maaseik, ... ), wintergroen: -  wintergreun (Maaseik) klimop [DC 68 (1993)], [ZND 36 (1941)] III-4-3