34109 |
kol |
kol:
kǫl (L372p Maaseik)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
28682 |
kolbtoestel |
kolb:
kǫlp (L372p Maaseik)
|
Apparaat om de honing in de raat los te maken, voordat men gaat slingeren. Het is zwaarder dan de ericaborstel, de pennen ervan zijn steviger en er wordt vlugger mee gewerkt. Ook dit toestel wordt voor gebruik verhit in warm water. [N 63, 125b; N 63, 125a; monogr.]
II-6
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
gruis (L372p Maaseik),
gruus (L372p Maaseik)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
schoep:
šōp (L372p Maaseik)
|
kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
26382 |
kolk |
kolk:
kǫlǝk (L372p Maaseik),
kǫw.k (L372p Maaseik)
|
De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81]
II-3
|
26679 |
kollergang |
koller:
kǫlǝr (L372p Maaseik)
|
Toestel waarbij twee verticaal aan een koningsas bevestigde maalstenen over een cirkelvormige, geperforeerde bodem lopen. De klei wordt door het gewicht van de draaiende stenen fijn gemaakt en door de gaatjes van de bodem geperst. De kollergang is tegelijk maal- en mengmachine en uitstekend geschikt voor de bewerking van klompige, harde, vette klei - Geuskens, pag. 79. Zie ook het lemma ɛkollergangɛ in wld II.3, pag. 165. De koller uit L 372 bevatte walsen (wā.ls\) en een zeef (zi\f).' [monogr.]
II-8
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
eine kolonel (L372p Maaseik),
kolenel (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
komp:
koəmp (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
kōmp (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
kump (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komen (L372p Maaseik),
koͅmə (L372p Maaseik),
kumə (L372p Maaseik)
|
komen [RND], [ZND 46 (1946)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
koemkoemmer (L372p Maaseik),
komkommer (L372p Maaseik),
kongkoemmer (L372p Maaseik)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|