e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koorts koorts: koers (Maaseik), kors (Maaseik, ... ), korse (Maaseik), koͅrsə (Maaseik), kû:ərs (Maaseik) hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-2
koot koot: kuǝt (Maaseik) Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
kop kop: kop (Maaseik) [JG 1a, 1b] I-9
kop van de schoof kop: kǫp (Maaseik) De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b] I-4
kop van het staakijzer hoed: hōǝ.t (Maaseik) Het uiteinde van het staakijzer in watermolens. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in A. de vierkante kop van het staakijzer die bij het vast werk past in het gat van de viertakrijn, en B. de bolvormige, van een gleuf voorziene kop van het staakijzer die bij het balanceerwerk past in de (tweetak)rijn. In de gleuf van de kop bevindt zich daartoe een punt die in een holte aan de onderzijde van de rijn valt. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [Vds 133; Vds 137; Jan 126; Coe 104; Grof 122] II-3
kop verwijderen afkappen: āfkapǝ (Maaseik) Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.] II-1
kopdorser kopdorser: kǫp˲dīǝ.rsǝr (Maaseik), wals: wals (Maaseik) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kopergeld koper: ps. omgespeld volgens Frings. Boven de u staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de u omgespeld.  ku^pər (Maaseik), koperen stukken: ps. omgespeld volgens Frings.  kupərə støͅkə (Maaseik) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
koperslager koperslager: kō.pǝrslē̜.gǝr (Maaseik) Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.] II-11
koperwiek koperwiek: kopərwik/kupərwik (Maaseik) koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)] III-4-1