25404 |
krabber |
krabber:
krabǝr (L372p Maaseik)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.]
II-1
|
20739 |
krakeling |
suikerring:
so.kərreŋk (L372p Maaseik),
suikerringetje:
Syst. Frings
sōkərreŋskə (L372p Maaseik)
|
Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18372 |
krakende schoen |
kraken (ww.):
mən šōn krākə (L372p Maaseik)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32072 |
kram |
oog:
(mv)
ǭu̯gǝ (L372p Maaseik)
|
Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g]
I-13
|
21340 |
kramer |
kramer:
kriemer (L372p Maaseik),
voddenkramer:
iemand die vodden rondhaalt
voddekrumer (L372p Maaseik)
|
kramer [ZND 01 (1922)] || Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33896 |
krampig |
(het heeft) krampen:
krampǝ (L372p Maaseik)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
24197 |
kramsvogel |
tjaklijster:
tšaklei̯stər/tjaklei̯stər (L372p Maaseik)
|
kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gezet (L372p Maaseik)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
25034 |
krassen |
krassen:
krasse (L372p Maaseik)
|
krassen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
krāēft (L372p Maaseik),
ook in ZND 28, 048
kreeft (L372p Maaseik),
kreif (L372p Maaseik),
kreift (L372p Maaseik)
|
kreeft [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|