33965 |
loenje |
belriem:
bɛlrēm (L372p Maaseik)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loeren:
lorə (L372p Maaseik),
lórə (L372p Maaseik),
lonken:
luŋkə (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
Bet: loeren.
loenken (L372p Maaseik),
loonke (L372p Maaseik)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] || lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
ət loͅf (L372p Maaseik)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
kɛrhęŋs (L372p Maaseik)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
17688 |
long |
long:
loeng (L372p Maaseik)
|
long [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
34264 |
longen |
loos (enk):
lōs (L372p Maaseik)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
31186 |
loodgieter |
loodgieter:
loodgieter (L372p Maaseik),
loodslager:
lōtslēgǝr (L372p Maaseik)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
30081 |
loodplank |
loodblok:
lōt˱blǫk (L372p Maaseik),
loodplank:
lōtplaŋk (L372p Maaseik)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Zie ook afb. 30. De loodplank werd als volgt vervaardigd. In een rechthoekig houten bord sloeg men aan de bovenkant, in het midden, een haak. Vanuit die haak werd een loodlijn getrokken naar de onderzijde van het bord. Aan de haak werd een touw met ijzeren gewichtje (vgl. het schietlood) bevestigd. Als men wilde controleren of een muur waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was de muur niet horizontaal. Naast de vierkante loodplank kende men ook een driehoekig model. [N 30, 12c; monogr.]
II-9
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
afbladen:
afblāi̯ǝ (L372p Maaseik),
afbladeren:
āfblāi̯ǝrǝ (L372p Maaseik)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
30797 |
looi |
looi:
luj (L372p Maaseik)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|