19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
berkəbɛsəm (L372p Maaseik),
bɛrkebɛsəm (L372p Maaseik),
bremmenbezem:
gemaakt van brem
brøməbɛsəm (L372p Maaseik)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18060 |
beroerte |
beslag:
beslaach (L372p Maaseik),
beslaag (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
beslaag kreigen (L372p Maaseik)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, slag). [N 107 (2001)] || een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
28587 |
beroker |
beroker:
bǝrø̜jkǝr (L372p Maaseik)
|
Rookverwekkend apparaat ter kalmering van de bijen, dat men met de hand of mechanisch bedient. Hiermee hoeft men niet, zoals bij een gewone tabakspijp, eerst in te ademen. Men kan er oude lappen, surrogaat-tabak, houtwol, droog mos en andere dingen in stoken. De beroker blijft doorsmeulen en wanneer men rook nodig heeft, doet men een paar slagen met de blaasbalg. Er zijn ook berokers die met een veer werken. Wanneer die opgewonden is, kan het apparaat zichzelf enige tijd aanjagen. Het type Vulcan werkt met zo''n veer. [N 63, 77e; N 63, 76b; N 63, 76a; N 63, 73d; Ge 37, 158; monogr.]
II-6
|
26051 |
berrie |
ber(ri)g:
børǝx (L372p Maaseik),
(mv)
børǝgǝ (L372p Maaseik),
berrie:
bø̜rǝx (L372p Maaseik),
tremen:
trēmǝ (L372p Maaseik)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
33443 |
beschermstenen of -palen |
beschermers:
(enk)
bǝšɛrǝmǝr (L372p Maaseik),
hoekstenen:
hōkstɛi̯n (L372p Maaseik)
|
Beschermstenen van natuursteen of dikke houten beschermpalen (soms ook wel van ijzer) worden geplaatst schuin tegen zijkanten van poorten en tegen hoeken van muren of tegen brugleuningen om beschadigingen door voertuigen te voorkomen. Bij boerderijen komen ze vooral voor aan schuurpoorten en ingangspoorten (van de gesloten hoeve). Soms dienen de stenen of palen ook als steun voor de muur waartegen ze rusten. Meervoudige opgaven benoemen de beide beschermstenen of -palen aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.a bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 43a; monogr.; add. uit N 4A, 42f]
I-6
|
29687 |
beschikker |
beschikker:
bǝšekǝr (L372p Maaseik)
|
Vrij moderne kleimachine, die de aanvoer van klei regelt via onderling gescheiden bakken waardoor men grondstof uit verschillende putten kan bewerken. In Q 83 was de baggerinstallatie verbonden met een kastenbeschikker die de leem in een kuip mengde en vervolgens kleine slangetjes vormde. Dergelijke worstvormige stukken klei, strang leem (straŋk lēm) of saucijsje (s\sī̄sk\) genoemd, werden door een arbeider op een palet gestapeld, s-vormig op elkaar, om te beletten dat ze zouden afvallen. [monogr.; N 98, 89 add.]
II-8
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
bescheut (L372p Maaseik),
1a-m
bescheūt (L372p Maaseik),
beschuüt (L372p Maaseik),
bəxyjt (L372p Maaseik)
|
beschuit [ZND 21 (1936)] || de beschuit [N 29 (1967)]
III-2-3
|
20416 |
beschuit met muisjes |
beschuit met muizenkeuteltjes:
beschóut met mouzekutelkes (L372p Maaseik),
beschuiten met muizenkeutelen:
Syst. Frings
bəšø̄i̯tə meͅt mōu̯zəkytələ (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
beschuiten met muizenkeuteltjes:
bəšytə meͅt mu̞u̯səkytəlkəs (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
beschuit met muisje || Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
20711 |
beschuitbol |
beschuit:
bǝsxø̄t (L372p Maaseik),
beschuitenkoekje:
bəšyi̯tə køkskəs (L372p Maaseik)
|
[N 29, 61; N 29, 60]Beschuitbollen, éénmaal gebakken en niet doorgesneden (bestelle?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|
25633 |
beschuitdoppen |
dopjes:
døpkǝs (L372p Maaseik)
|
De vormen die bij het opbollen van beschuitdeeg gebruikt worden. [N 29, 59b; N 29, 59a]
II-1
|