28569 |
mijtziekte |
mijtziekte:
mītzēktǝ (L372p Maaseik)
|
Acariose. Ziekte in de luchtwegen, veroorzaakt door de Acarismijt. Deze mijt dringt de luchtwegen van de bij binnen en voedt zich met lichaamssappen. De afscheidingsprodukten van de mijten vergiftigen langzaam de getroffen bij. Door snelle vermenigvuldiging van de mijten verstoppen de luchtbuizen, zodat de bij sterft. Bij sterke aantasting kunnen gehele kolonies bijen aan deze ziekte ten onder gaan. Chemische medicamenten kunnen ter bestrijding toegediend worden. Tot voor kort werd deze ziekte bestreden door het doden van bijenvolken en vervoersverboden door de overheid. [N 63, 71b; N 63, 71a; monogr.]
II-6
|
21745 |
mikken |
mikken:
mekken (L372p Maaseik),
mikke (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
mikken (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
mikə (L372p Maaseik)
|
lonken (mikken) [RND] || Mikken. [Willems (1885)] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
34112 |
miltkuilen |
melkkuilen:
melkkūlǝ (L372p Maaseik),
miltkuilen:
meltkūlǝ (L372p Maaseik),
meltkǫu̯lǝ (L372p Maaseik)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
riet:
rii̯t (L372p Maaseik),
vuur:
vø̄r (L372p Maaseik)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
18795 |
minderen |
krimpen:
krumpe (L372p Maaseik),
minderen:
mindere (L372p Maaseik)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
znd 1 a-m
minderjaorig (L372p Maaseik),
znd 31, 23a
minderjorrig (L372p Maaseik),
niet mondig:
znd 1 a-m
neet minjig (L372p Maaseik),
onmondig:
znd 31, 23a
onmunjig (L372p Maaseik)
|
minderjarig [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
aanhouder:
annhawwer (L372p Maaseik),
aanhouder
aanhauwwer (L372p Maaseik)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23271 |
misdienaar |
misdienaar:
mesdeener (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
misdienaar (L372p Maaseik)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
20177 |
miskraam |
misval:
misval (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
miskraam || Te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismaak (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
mismaakt (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)] || mismaakt [ZND m]
III-1-2
|