33922 |
mooi pratend het paard op de nek kloppen |
bekallen:
bǝkalǝ (L372p Maaseik)
|
[N 8, 103e]
I-9
|
19356 |
mopperen |
brommen:
broemmə (L372p Maaseik)
|
brommen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19357 |
mopperen (tegensputteren) |
knorren:
knorren (L372p Maaseik),
mopperen:
mopperen (L372p Maaseik)
|
preutelen: betekenis [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
meurgegebet (L372p Maaseik)
|
Morgengebed. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knoeje (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
knoeëje(n) (L372p Maaseik)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
mortel:
mǫrtǝl (L372p Maaseik)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
30009 |
mortel bereiden |
mortel maken:
(mortel) mākǝ (L372p Maaseik)
|
De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.]
II-9
|
30017 |
mortelbak |
mortelbak:
[mortel]bak (L372p Maaseik)
|
Van een handvat voorziene houten bak, soms aan de binnenzijde met blik of zink versterkt, waarmee de handlanger de aangemaakte mortel op de schouder naar de metselaar brengt. Aan de onderzijde van de bak kan een houten stok bevestigd zijn. Er bestaan ook geheel uit metaal vervaardigde mortelbakken. Zie ook afb. 22. In Q 198 kende men een uitvoering die van twee armen was voorzien en op beide schouders rustte. Zie voor de woordtypen 'vogel' en 'spijsvogel' ook het lemma 'Modderbak' in wld ii.8, pag. 40. De woorddelen '(mortel)-' ,'(spijs)-' etc. zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Mortel'. [N 30, 45b; monogr.; div.]
II-9
|
30008 |
mortelbed |
mortel:
mǫrtǝl (L372p Maaseik)
|
De hoeveelheid mortel die in één keer wordt klaargemaakt. In Q 198 werd een hoeveelheid mortel bereid die voldoende was om 'vier stootskarren' ('vīr štutskarǝ') te vullen. De woordtypen 'één molen spijs' (Q 20) en 'één molen' (K 359, Q 83) wijzen op het gebruik van een cementmolen bij het maken van de mortel. Zie voor het woordtype 'malooi' (P 176b) ook het lemma 'Malooi' in wld ii.3, pag. 157. [N 30, 42; monogr.]
II-9
|
30016 |
morteldrager |
mortelman:
mǫrtǝlman (L372p Maaseik),
opperknecht:
[opperknecht] (L372p Maaseik)
|
De handlanger die speciaal belast is met het vervoeren van de aangemaakte mortel van de mortelplaats naar de metselaar. Vroeger werd daarvoor gebruik gemaakt van de mortelbak, tegenwoordig transporteert men de mortel doorgaans met behulp van een kruiwagen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 45a; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|