e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mortelhak mortelhaak: [mortel]hǭk (Maaseik) Hak waarmee de grondstoffen voor de verschillende mortels worden gemengd. Zie ook afb. 21. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 41c; monogr.] II-9
mortelkuip tob: tǫp (Maaseik) Bak of kuip waar de metselaar mortel uit neemt tijdens het metselen. Het bestaat gewoonlijk uit een doorgezaagd olie- of teervat. [N 30, 46a; monogr.] II-9
mortelmaker mortelman: [mortel]man (Maaseik), opperknecht: [opperknecht] (Maaseik) De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.] II-9
mortelmolen mortelmolen: [mortel]mȳlǝ (Maaseik), [mortel]mēlǝ (Maaseik) Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.] II-9
mortelplaats mortelbed: mǫrtǝlbęt (Maaseik) De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.] II-9
mortelschop schoep: sxōp (Maaseik) Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.] II-9
mossel mossel: mossel (Maaseik), (mv.)  móschele (Maaseik) mossel [Willems (1885)] III-2-3
mosterd mosterd: moesterd (Maaseik), moestert (Maaseik), mosterd (Maaseik), mösterd (Maaseik), oo is kort  moosterd (Maaseik) mosterd [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: mŏt (Maaseik), moͅt (Maaseik), ook in ZND 31, 038  mot (Maaseik) mot [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] III-4-2
motorfiets tuf: tøv (Maaseik) motor [RND] III-3-1