24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegâl (L372p Maaseik),
naxtəgāl (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
nachtegaal [Willems (1885)], [ZND 39 (1942)] || nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18609 |
nachthemd |
nachthemd:
naghümə (L372p Maaseik)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
pon:
pun (L372p Maaseik)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
nagkleͅijər (L372p Maaseik)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24214 |
nachtzwaluw |
nachtzwalf:
nax˃zweͅlf (L372p Maaseik)
|
nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20138 |
nageboorte |
moederkoek:
moderkook (L372p Maaseik)
|
menselijke nageboorte [N 10C (zj)]
III-2-2
|
34179 |
nageboorte van de koe |
rein:
rē̜i̯n (L372p Maaseik),
ręi̯n (L372p Maaseik),
rɛi̯.n (L372p Maaseik)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
lichter:
lɛ̄xtǝr (L372p Maaseik),
rein:
rɛ̄i̯ǝn (L372p Maaseik)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
nagel:
nāgəl (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
een nagel [ZND A1 (1940sq)] || een nagel, (nagels) [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
25410 |
nagels verwijderen |
schoentjes uittrekken:
šø̄nkǝs ǫwtrɛkǝ (L372p Maaseik)
|
De nagels worden meestal afgetrokken met de haak die aan de bovenkant van de krabber zit. Men kapt of snijdt ze ook wel af of wringt ze met de hand af. Alvorens de nagels te verwijderen houdt men ze in heet, zelfs kokend water. [N 28, 35; monogr.]
II-1
|