18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
bretelle (L372p Maaseik),
breͅtələ (L372p Maaseik)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breuk (L372p Maaseik),
bruuk (L372p Maaseik),
bry(3)̄k (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
breuk [ZND 01 (1922)] || een breuk [ZND A2 (1940sq)] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
33752 |
breukhengst |
gebroken hengst:
gǝbrōkǝ ęŋst (L372p Maaseik)
|
Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c]
I-9
|
21250 |
brief |
brief:
bre:v (L372p Maaseik),
breef (L372p Maaseik),
brēf (L372p Maaseik)
|
brief [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
spruisen:
sprūzǝ (L372p Maaseik)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34600 |
bril |
bred:
brit (L372p Maaseik),
brīt (L372p Maaseik)
|
Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c]
I-13
|
28470 |
broed |
broed:
brōt (L372p Maaseik)
|
Het geheel van eieren en larven in het broednest, onderverdeeld in open broed (eitjes en larven) en gesloten broed (het popstadium). [N 63, 20a; N 63, 18; Ge 37, 64]
II-6
|
28468 |
broed aanzetten |
broed zetten:
brōt zɛtǝ (L372p Maaseik)
|
Begin van vorming van het broednest. De koningin legt bevruchte en onbevruchte eieren in de cellen. Uit de bevruchte eieren komen de werkbij en de koningin of moer, uit de onbevruchte de dar. [N 63, 18]
II-6
|
28490 |
broed trekken |
broed trekken:
brōt trɛkǝ (L372p Maaseik)
|
Verwijderen van het broed door de bijen als er te weinig voedsel is. De bijen verwijderen het onverzegelde broed, eventueel bij grote armoede ook het verzegelde, omdat de materie waarin de larven liggen hen nog als voedsel kan dienen. [N 63, 20b]
II-6
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (L372p Maaseik),
brø̄i̯ǝn (L372p Maaseik)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|