e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruid bruid: 1a-m; 22, 29a;  broëd (Maaseik), brōēt (Maaseik), brŏĕjt (Maaseik) bruid [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruidegom bruidegom: 1a-m; 22, 29a;  brŭŭjdəgom (Maaseik) bruidegom [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruidje in de processie bruidje: breutchə (Maaseik), bruïdjes (Maaseik), bryjtžəs (Maaseik) Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)] || Maagdeken (in de processie). [ZND 01 (1922)] III-3-3
bruidsvlucht bruidsvlucht: brūtsvløxt (Maaseik) Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44] II-6
bruidszwerm bruid(s)zwerm: brutzwɛrm (Maaseik) Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c] II-6
bruiloft bruiloft: 1a-m; 22, 29b;  broëlof (Maaseik), brujlof (Maaseik) bruiloft [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruine gebreide dameskous bruine gestrikte hoos: brūn yəstrĕktə hūs (Maaseik) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
brullen brullen: brølǝ (Maaseik) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulse koe brul: brøl (Maaseik) Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b] I-11
brulziekte brul: brøl (Maaseik) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11