33366 |
drinkbak voor de koeien |
drenkbak:
dręŋk˱bak (L372p Maaseik),
drɛŋk˱bak (L372p Maaseik),
krib:
krep (L372p Maaseik),
trog:
trux (L372p Maaseik),
trōx (L372p Maaseik)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
19575 |
drinkbeker |
jatte (fr.):
žat (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
pint:
pent (L372p Maaseik)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
drinken:
dreͅŋkə (L372p Maaseik)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuipen:
zōu̯pǝ (L372p Maaseik)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
pint:
pent (L372p Maaseik)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
glas:
glās (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drenkkuil:
dręŋkǫu̯l (L372p Maaseik)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
dras:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
dras (L372p Maaseik)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34236 |
droge koe |
guste:
gø̜stǝ (L372p Maaseik),
guste koe:
gøstǝ kuw (L372p Maaseik)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
33701 |
droge plekken in moeras |
hei:
hęi̯ (L372p Maaseik)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|