25133 |
druppel |
druppel:
dreppel (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
drøͅpəl (L372p Maaseik),
drəppel (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
drəpəl (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
druppel (drop) [ZND A1 (1940sq)] || druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
druppe (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
drəpə (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
lekken:
leeke (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dubbel gezwad:
dø̜bǝl [gezwad] (L372p Maaseik)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33963 |
dubbele lijn |
dubbel kordeel:
dø̜bǝl kǝdęl (L372p Maaseik)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
29953 |
dubbele pik |
bikkel:
beqǝl (L372p Maaseik)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
opvaart:
op˲vārt (L372p Maaseik)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
33192 |
dubbelschaar van de aanaardploeg |
schalm:
šalm (L372p Maaseik)
|
Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25]
I-5
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
ps. omgespeld volgens Frings.
døbəltšə (L372p Maaseik),
əvdøbəlšə (L372p Maaseik),
əvdøbəltšə (L372p Maaseik)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
deuf (L372p Maaseik),
doĕf (L372p Maaseik),
doëven hauwen ... (L372p Maaseik),
duf (L372p Maaseik),
dŭ.f (L372p Maaseik),
Pl. [duuve]
duuf (L372p Maaseik)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Een duif. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dŏef (L372p Maaseik),
duf, deuf (L372p Maaseik)
|
duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|