19855 |
een huis huren |
huren:
ø̄rə (L372p Maaseik),
ø͂ͅrə (L372p Maaseik)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)] || huren [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitpalen:
ǫwtpǭlǝ (L372p Maaseik)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
op de arm dragen:
oppen erm drage (L372p Maaseik)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
eine reink op de groend trêkken (L372p Maaseik),
enne rijnk op de grunt trəkken (L372p Maaseik)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
17887 |
een kuil graven |
een kuil graven:
koewl grave (L372p Maaseik),
graven:
grave (L372p Maaseik),
grave(n)n (L372p Maaseik)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
niet gemakkelijk:
ei is neet gemekkeluk (L372p Maaseik),
hei is neet gemekkelek (L372p Maaseik),
hie is neet gemekkelijk (L372p Maaseik),
hé is neet gemekkelik (L372p Maaseik),
è es neet gemekkelek (L372p Maaseik)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
muilen maken:
muələ makə (L372p Maaseik)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20178 |
een miskraam krijgen |
een misval krijgen:
ne misval kri-jge (L372p Maaseik)
|
Een miskraam krijgen (opslagen, omslaan). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
ə par šōn (L372p Maaseik)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar manssokken:
ə par manszŏkə (L372p Maaseik)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|