33891 |
maanblind paard |
maanoger:
mǭnø̜i̯gǝr (Q009p Maasmechelen)
|
Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v]
I-9
|
28882 |
maasnaald |
maasnaald:
māsnǭlt (Q009p Maasmechelen)
|
Grote naainaald met lang oog om mee te mazen. [N 62, 49c]
II-7
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
slā.gau̯ǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
28852 |
machinegaren |
machinesgaren:
mǝšīnsgārǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Fijner soort garen die men gebruikt bij het naaien op de naaimachine. [N 59, 6c; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
28877 |
machinenaald |
machinesnaalde:
mǝšīnsnǫlj (Q009p Maasmechelen)
|
Naald bestemd voor naaimachines. In het algemeen moet zoɛn naald fijn genoeg zijn om door de stof te gaan zonder deze te beschadigen en toch een oog hebben dat zo groot is dat het garen niet rafelt of breekt (Het Beste Naaiboek, pag. 12).' [N 62, 49c]
II-7
|
24879 |
madeliefje |
weiebloempje:
węi̯ǝblø̄mkǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.]
I-5
|
34128 |
mager kalf |
kreupeltje:
krypǝlkǝ (Q009p Maasmechelen),
miserabel kalfje:
misǝrābǝl kɛ̄i̯fkǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
34127 |
magere koe |
scharminkel:
šarmeŋkǝl (Q009p Maasmechelen),
šǝrmeŋkǝl (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
32984 |
mais |
maïs:
māi̯ǝs (Q009p Maasmechelen)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33822 |
mak |
mak:
mak (Q009p Maasmechelen)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|