26638 |
malooi |
moolbert:
mø̄.lbǝrt (Q009p Maasmechelen
[(bakgoed dat in de zak is)]
),
zak:
zak (Q009p Maasmechelen)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26825 |
mand |
mandel:
mandǝl (Q009p Maasmechelen),
manjǝl (Q009p Maasmechelen),
maŋǝl (Q009p Maasmechelen)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mā.nǝ (Q009p Maasmechelen),
mānǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
33914 |
manenschurft |
fistel:
festǝl (Q009p Maasmechelen)
|
Steeds terugkerende verzwering of verettering, in de maanstapel en in de oren, te wijten aan een te warme, bedompte stal en onvoldoende huidverzorging. Door schuren en wrijven onststaan kale of bloedige verdikkingen waarop korsten komen. [N 8, 90t]
I-9
|
33769 |
manenstrang |
maanstrang:
mānstrā.ŋk (Q009p Maasmechelen),
manenstrang:
mānǝstraŋk (Q009p Maasmechelen)
|
Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25]
I-9
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
geitenbokje:
gē̜i̯tǝbøkskǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34051 |
mannelijk kalf |
durenkalf:
dørǝ[kalf] (Q009p Maasmechelen),
dø̄rǝ[kalf] (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34052 |
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
duur:
dø̄r (Q009p Maasmechelen)
|
Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haanskuiken:
hānskȳkǝ (Q009p Maasmechelen),
haantje:
hentšǝ (Q009p Maasmechelen),
hē̜nkǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
34395 |
mannelijk lam |
bokje:
bøkskǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.]
I-12
|