e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raglanmouw raglanmouw: raxlǫnmūw (Maasmechelen), raxlǭmǫw (Maasmechelen) Mouw die niet op de gewone wijze is ingezet in het armsgat maar een geheel vormt met de rest van het kledingstuk. [N 62, 34b] II-7
rammelkar rammelkar: ramǝlkar (Maasmechelen) Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92] I-13
ramskop wem (?): wɛm (Maasmechelen) De tweelinghaak aan de voorploeg, waaraan de grindelketting bevestigd is. [N 11, 31.II.o; N 11A, 139d] I-1
rapen oprapen: ǫprāpǝ (Maasmechelen), rapen: rā.pǝ (Maasmechelen) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
raten inkorten inkorten: inkorten (Maasmechelen) Het opsnoeien van de raten door de imker bij korfteelt. Een drietal keren op verschillende tijden in het jaar moet dit korten van de raten gebeuren om het volk te beteugelen en het zwermen te verhinderen. [N 63, 80a] II-6
rechterachterkwartier rechts achter: ręxs axtǝr (Maasmechelen) Het kwartier van de uier rechts achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116d] I-11
rechterkant van het paard vallemans: valǝmans (Maasmechelen  [(val(le)mans < van de mans)]  ) Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10] I-9
rechtervoorkwartier rechts voorsel: ręxs vørsǝl (Maasmechelen) Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c] I-11
redcel redcel: redcel (Maasmechelen) Gewone werkbijcel die ontwikkeld wordt tot koninginnecel of moerdop, als het bijenvolk moerloos is geworden of dreigt te worden. Deze redcel of nooddop wordt midden op de raat gebouwd. [N 63, 26b; Ge 37, 50] II-6
reepje overschietend gras (een) baard maaien: bārt mɛi̯ǝ (Maasmechelen) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3