34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tie, tie, tie, tiet:
tīǝ, tīǝ, tīǝ, tīǝt (Q009p Maasmechelen),
tiet, tiet, tiet:
tet, tet, tet (Q009p Maasmechelen),
tit, tit, tit (Q009p Maasmechelen),
tietetje, tietetje, tietetje:
titǝkǝ, titǝkǝ, titǝkǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuus, kuus, kuus:
kyi̯s, kyi̯s, kuš (Q009p Maasmechelen),
kuusje, kuusje:
kyškǝ, kyškǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
brok, brok, brok:
brok, brok, brok (Q009p Maasmechelen),
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (Q009p Maasmechelen),
kuik, kuik, kuikje, kuik:
kyk, kyk, kykskǝ kyk (Q009p Maasmechelen),
pietetje, pietetje, pietetje:
pitǝkǝ, pitǝkǝ, pitǝkǝ (Q009p Maasmechelen),
pik, pik, pikje:
pek, pek, pikskǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus:
kuš, kuš (Q009p Maasmechelen),
kuus, kuus, kuus:
kuš, kuš, kuš (Q009p Maasmechelen),
kyi̯s, kyi̯s, kuš (Q009p Maasmechelen)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lammen, lammen, lammen:
lamǝ, lamǝ, lamǝ (Q009p Maasmechelen),
lemmen, lemmen:
lęmǝ, lęmǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
lemmen, lemmen:
lęmǝ, lęmǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (Q009p Maasmechelen),
klok, klok, klok:
klok, klok, klok (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
met, met:
mɛt, mɛt (Q009p Maasmechelen),
mettetje, mettetje:
mɛtǝkǝ, mɛtǝkǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
mettetje, mettetje:
mętǝkǝ, mętǝkǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
28568 |
roer |
roer:
rūr (Q009p Maasmechelen)
|
Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204]
II-6
|