32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ū.tspanǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
34108 |
uitsteeksels in de maag |
vel:
vɛl (Q009p Maasmechelen)
|
De grove uitsteeksels in de lebmaag. [N 28, 85]
I-11
|
26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
krøjwɛ̄rǝk (Q009p Maasmechelen)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
28560 |
uitwerpselen van de bij |
schijt:
sxīt (Q009p Maasmechelen)
|
Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b]
II-6
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kǭstrǫnt (Q009p Maasmechelen)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
uitwijken:
ū.twi.kǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
17699 |
urine |
zeik:
zē̜i̯k (Q009p Maasmechelen)
|
Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
17700 |
urineren |
zeiken:
zē̜i̯kǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34061 |
vaars |
rind:
rent (Q009p Maasmechelen),
rɛi̯nt (Q009p Maasmechelen),
rindje:
rentjǝ (Q009p Maasmechelen),
rentšǝ (Q009p Maasmechelen),
vaars:
vēs (Q009p Maasmechelen),
vɛi̯s (Q009p Maasmechelen),
vɛ̄rs (Q009p Maasmechelen),
vɛ̄s (Q009p Maasmechelen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
28963 |
vademen |
gevaamd krijgen:
gǝvęjmt krigǝ (Q009p Maasmechelen),
invamen:
envɛǝmǝ (Q009p Maasmechelen),
ęnveǝmǝ (Q009p Maasmechelen),
vamen:
vamen (Q009p Maasmechelen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|