34233 |
verse koe |
versgekalfde koe:
vēsgǝkau̯fdǝ kō (Q009p Maasmechelen),
verskalvige koe:
vɛrskęjvegǝ kǭ (Q009p Maasmechelen)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
32918 |
verspreid gras |
sprei:
spręi̯ (Q009p Maasmechelen)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|
33394 |
verstelbaar luik boven de varkenstrog |
slag:
slāx (Q009p Maasmechelen)
|
Boven de varkenstrog bevond zich vaak een verstelbaar voerluik. In L 360 kende men geen luik maar een scherm in de vorm van een rechtopstaande plank. [N 5A, 60e]
I-6
|
29112 |
verstellen |
lappen:
lapǝ (Q009p Maasmechelen),
stuk opzetten:
stø̜k opzętǝ (Q009p Maasmechelen),
stukkeren:
stø̜kǝrǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW]
II-7
|
28430 |
verstevigingsspijlen |
stekken:
stɛkǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Spijlen die door de korf worden gestoken ter versteviging en ondersteuning van de ratenbouw. Enkele stroringen onder de kop steekt de imker een stuk of drie spijlen loodrecht op de kopspijlen en een stuk lager weer een drietal, terwijl enkele ringen boven de onderkant nog eens een paar spijlen komen. De spijlen zijn doorgaans van sporkehout of de vuilboom gemaakt maar er zijn er ook van wilge-, esse-, populiere-, beuke- en notehout. [N 63, 6b; N 63, 5e; N 63, 6c; Ge 37,14]
II-6
|
34235 |
verstopte speen |
stop:
(mv)
stø̜p (Q009p Maasmechelen),
verstopte deem:
vǝrstǫptǝ dē̜m (Q009p Maasmechelen)
|
Speen waaruit wegens verstopping geen melk komt. [N 3A, 67a]
I-11
|
28666 |
versuikeren |
kristalliseren:
kristalliseren (Q009p Maasmechelen),
versuikeren:
versuikeren (Q009p Maasmechelen)
|
Hard worden van de honing of het kristalliseren van honing: het overgaan van vloeibare vorm naar vaste. Dan is hij versuikerd. Voor de consumptie is versuikerde of gekristalliseerde honing niet minder geschikt dan de vloeibare. Hieruit blijkt dat de honing niet is verhit. [N 63, 118; Ge 37, 182; monogr.]
II-6
|
32577 |
verteerde mest |
oud mest:
au̯t [mest] (Q009p Maasmechelen)
|
De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.]
I-1
|
34290 |
vertuieren |
voorttuieren:
vōrttø̜i̯ǝrǝn (Q009p Maasmechelen)
|
Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.]
I-11
|
28523 |
vervliegen |
vervliegen:
vǝrvlēgǝ (Q009p Maasmechelen)
|
In een verkeerde korf of kast vliegen. Door verschillende factoren kunnen zowel de koningin als de werksters als de darren naar de verkeerde korf of kast vliegen. [N 63, 36b]
II-6
|