28483 |
verzegeld broed |
verzegeld broed:
vǝrzēgǝlt˱ brōt (Q009p Maasmechelen)
|
Gesloten broed. Het stadium van het broed waarbij de larf volgroeid is. De cel wordt door de werkbijen afgedekt met zegelwas. De larf kan zich gaan verpoppen. [N 63, 25b; N 63, 20a; N 63, 23d; N 63, 23a]
II-6
|
28650 |
verzegelde honing |
verzegelde honing:
verzegelde honing (Q009p Maasmechelen)
|
Honing uit een verzegelde raat. Ten aanzien van het woordtype rijpe honing merkt de informant uit L 333 op dat men, wanneer een raampje voor twee-derde verzegeld is, de honing rijp mag noemen. [N 63, 114a; N 63, 113a; monogr.]
II-6
|
28479 |
verzegelen |
verzegelen:
verzegelen (Q009p Maasmechelen)
|
Het sluiten van de cellen door de werkbijen met een dekseltje van was. Dit sluiten of verzegelen gaat onmiddellijk vooraf aan het poppestadium van de larven. [N 63, 23a; Ge 37, 71]
II-6
|
34054 |
vet te mesten stierkalf |
vetduur:
vɛtdø̄r (Q009p Maasmechelen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
34070 |
vet te mesten vaars |
vetvaars:
(mv)
vętvē̜sǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 75c]
I-11
|
30928 |
veter |
rijstaartel:
rejstartǝl (Q009p Maasmechelen)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
34071 |
vetkoe |
vetkoe:
vęt[koe] (Q009p Maasmechelen),
vɛt[koe] (Q009p Maasmechelen)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
34274 |
vetmesten |
masten:
mastǝ (Q009p Maasmechelen),
vet drinken:
vɛt drɛ̄ŋkǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
33665 |
vetweide |
jong gras:
joŋk grās (Q009p Maasmechelen),
nagras:
nāgras (Q009p Maasmechelen),
vetwei:
vɛtwē̜i̯ (Q009p Maasmechelen),
vɛtwɛi̯ (Q009p Maasmechelen)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
34215 |
vetweiden |
vetweiden:
vɛtwɛi̯jǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b]
I-11
|