e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasmechelen

Overzicht

Gevonden: 2259
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zicht zicht: zex (Maasmechelen) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziekten van de krop krop: krop (Maasmechelen) De krop kan uitzetten als gevolg van voedering met te veel of moeilijk te verteren voedsel. Na het drinken van water zet hij dan uit. Na het drinken van te veel koud water kan de krop week worden door te grote afkoeling. Er treedt dan een verlamming van de spieren op. [N 19, 64] I-12
zijde zij(de): zej (Maasmechelen), zęj (Maasmechelen), zīj (Maasmechelen) Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] II-7
zijladder ledders: lødǝrǝ (Maasmechelen), oogstledders: ǫu̯slø̜dǝrǝ (Maasmechelen) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar ledders: lødǝrǝ (Maasmechelen) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijstukken van het raam welbrakken: wɛlbrakǝ (Maasmechelen) De beide korte delen van het raamwerk, waarin de as van de rol bevestigd is. [JG 2c; JG 1b add.; N 11A, 184d + 185c; div.; monogr.] I-2
zijwand planken (mv.): plɛ.ŋk (Maasmechelen), zijplank: zii̯plaŋk (Maasmechelen), zijplanken: zii̯plɛ.ŋk (Maasmechelen) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zijwanden kruikarbreder: (enkelv)  krukarbrēt (Maasmechelen), stopselplankje: stø̄psǝlplɛŋkskǝ (Maasmechelen) Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.] I-13
zinkbewerker zinkwerker: zęŋkwęrǝkǝr (Maasmechelen) Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.] II-11
zitbeenderen staartbenen: startbɛi̯n (Maasmechelen), zitbenen: zetbē̜i̯n (Maasmechelen) Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c] I-11