28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛrm (Q009p Maasmechelen),
zwɛ̄.rǝm (Q009p Maasmechelen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
28489 |
zwermcel |
zwermdop:
zwermdop (Q009p Maasmechelen)
|
Koninginnecel of moerdop die in de zwermtijd wordt bijgebouwd. De zwermcel heeft een dikke, ronde bodem. [N 63, 26c; N 63, 26b; N 63, 24c]
II-6
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrmǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
28529 |
zwermlustig |
zwermlustig:
zwermlustig (Q009p Maasmechelen)
|
Zwermlustig, gezegd van een volk dat graag en veel zwermt. [N 63, 39b]
II-6
|
28527 |
zwermrijp |
rijp:
rijp (Q009p Maasmechelen)
|
Zwermrijp, gezegd van een volk dat op het punt staat om te gaan zwermen. [N 63, 39a; N 63, 38b]
II-6
|
28530 |
zwermtraag |
zwermtraag:
zwermtraag (Q009p Maasmechelen)
|
Zwermtraag, gezegd van een volk dat niet of nauwelijks wil zwermen. Een dergelijk volk zet slechts enkele of geen moercellen aan. [N 63, 39c]
II-6
|
26097 |
zwichtstelling |
galerij:
galǝrej (Q009p Maasmechelen)
|
De omloop of galerij om de Hollandse molen vanwaar men de zeilen kan zwichten en eventueel ook de vang kan bedienen. Zie ook afb. 24. [N O, 57a; Sche 23]
II-3
|
26002 |
zwijmelen |
dazelen:
dāzǝlǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwaas (Q009p Maasmechelen),
zwārs (Q009p Maasmechelen),
zwās (Q009p Maasmechelen, ...
Q009p Maasmechelen),
Syst. Frings
zwārs (Q009p Maasmechelen)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)] || zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)] || zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|