e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasmechelen

Overzicht

Gevonden: 2259
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heizode los- en stukploegen kleinmaken: klęi̯nmākǝ (Maasmechelen) [N 27, 16] I-8
hek aan de ingang van een wei barrier: brēr (Maasmechelen), hek: hęk (Maasmechelen), vouwere: vau̯wǝrǝ (Maasmechelen) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hekel hekel: ēkǝl (Maasmechelen) Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5
hekken hekwerk: hękwɛrǝk (Maasmechelen) Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.] II-3
hekscheien scheien: šɛjǝ (Maasmechelen) De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32] II-3
hen met kuikens brok: brok (Maasmechelen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hen zonder staart blote hen: blau̯tǝ hen (Maasmechelen), geplukte hen: gǝpløkdǝ hin (Maasmechelen) [N 19, 62b; monogr.] I-12
hengst hengst: eŋs (Maasmechelen), eŋst (Maasmechelen) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9
hengstebit hengstegebit: heŋstǝgǝbī.t (Maasmechelen) Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50] I-10
hengstveulen hengsteveulen: eŋstǝvø̄.lǝ (Maasmechelen) Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9