34124 |
koe met hellend kruis |
afhangende vot:
āfhaŋǝndǝ vǫt (Q009p Maasmechelen),
hangkont:
haŋkǫnt (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
goede koe:
gōi̯ kō (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
slechte koe:
slęxtǝ kō (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkpu̯ǫt (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
slechte rug:
slęxtǝ røk (Q009p Maasmechelen),
zaalrug:
zālrøk (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
hakkenschijter:
hakǝšītǝr (Q009p Maasmechelen),
koe met geitenbenen:
kō mɛt gē̜i̯tǝbē̜i̯n (Q009p Maasmechelen)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
bles:
blęs (Q009p Maasmechelen),
ster:
star (Q009p Maasmechelen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
33368 |
koedrempel, kribbeboom |
plaai:
plǫi̯ (Q009p Maasmechelen),
treem:
(mv)
trē̜ ̞me (Q009p Maasmechelen)
|
Een laag muurtje in de potstal dat de koeienstand van de voergang scheidt, ofwel de lage horizontale balk waar de koeien aan vastgebonden zijn in een stal zonder stalpalen, ofwel, in de stallen met een koeienstand, de horizontale balk die op de krib ligt en de stalpalen van onderen verbindt. De voorwerpen kunnen verschillend zijn, maar de functie is gemeenschappelijk. De meeste opgaven betreffen de verbindingsbalk van de stalpalen (onbekend in Q 187a, alleen in moderne boerderijen in Q 32). Deze balk ontbrak in L 159a, 191, 214a, 290, 291 en 377, waar de stalpalen in de grond of in de rand van de krib stonden. De onderste verbindingsbalk heeft de hoogte van de knie of de borst van de koeien. Waar in het lemma achter een opgave wordt vermeld balk met gaten betreft het geen verbindingsbalk maar een balk die op de grond tegen de krib of op de krib ligt en waaraan de koeien vastgebonden worden (met een touw door de balk of aan een ring door de balk). Sommige benamingen kunnen, opgevat als collectief, ook voor het hekwerk van stalpalen gelden. Zie ook afbeelding 10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38b en c; N 4, 61 en 61; A 10, 12 en 13; div.; monogr.]
I-6
|
34213 |
koeherder |
koeherd:
kōɛ̄rt (Q009p Maasmechelen),
kǭhɛǝrt (Q009p Maasmechelen),
koehoeder:
kōhø̄jǝr (Q009p Maasmechelen)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
pens:
pęns (Q009p Maasmechelen),
pɛns (Q009p Maasmechelen)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|