17995 |
ijlen |
bageren:
WNT: bageren: wild en woest praten en voor Heerle leuteren, kletsen.
bagere (L332p Maasniel)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17942 |
ijsberen |
lopen wie een schijtende haan:
i.e. kip.
dai lup wie ein sjietende hoon (L332p Maasniel)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
iesmuts (L332p Maasniel)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
ies kaigele (mv.) (L332p Maasniel),
ijskiekel:
ieͅskaeͅkels (mv.) (L332p Maasniel),
ijspegel:
iespegels (mv.) (L332p Maasniel)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18913 |
ijver |
ijver:
iever (L332p Maasniel)
|
toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
ijverig:
ieverig (L332p Maasniel)
|
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijsregen:
ies raingel (L332p Maasniel),
ijzel:
iesel (L332p Maasniel),
ieͅssel (L332p Maasniel)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
ieͅssele (L332p Maasniel),
’t ieselt (L332p Maasniel)
|
ijzelen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18870 |
ijzen |
griezelen:
griezele (L332p Maasniel)
|
vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (L332p Maasniel
[(vierkant)]
)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|