e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jaloers jaloers: sjeloers (Maasniel) een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] III-1-4
jam jam: sjem (Maasniel) jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] III-2-3
jammer jammer: dés jaomer (Maasniel), zonde: dés zuu:nj (Maasniel), Zo schrijft men het ook wel!  dés zunj (Maasniel) jammer [zund] [N 07 (1961)] III-1-4
janken joenkeren: joenkere (Maasniel) Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)] III-2-1
janplezier janplezier: Jan Pleizier (Maasniel) een grote open wagen met dwarsbanken [bankwagen, sjarban, jan-plezier] [N 90 (1982)] III-3-1
jarig zijn jarig zijn: jaorig (Maasniel) Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)] III-3-2
jarretelle jarretelle (fr.): sjarretels (Maasniel) jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)] III-1-3
jas: algemeen jas: jas (Maasniel) jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)] III-1-3
jasje van het mantelpak mantel: manjtjel (Maasniel) jasje van het mantelpak [N 23 (1964)] III-1-3
jasschort jassenscholk: jassesjolk (Maasniel) schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] III-1-3