e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kotelet, ribstuk karbonade: Syst. WBD  kermenaaj (Maasniel), kèrmenaaj (Maasniel) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
koud, mistig en somber weer dampig (weer): dampig (Maasniel), dompig (weer): dompig (Maasniel), dómpig waeͅr (Maasniel), het weer is aan het koekeloeren: ’t wair is aan ’t koekeloere (Maasniel), koereloeken: koereloeke (Maasniel), loerachtig (weer): loerechtig wair (Maasniel), mottige lucht: mottige locht (Maasniel) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest stil weer || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude drukte maken boheien: behèje (Maasniel, ... ) drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] III-1-4
koude mist zure mot: zoere mot (Maasniel), zure nevel: zoeͅre neeͅvel (Maasniel) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs de wind zit in het koud: (de wind zit in het) koude gat.  de windj zit in ’t kaat gaat (Maasniel), koude noordenwind: kaaje naordewintj (Maasniel) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudvuur koudvuur: kaatvuur (Maasniel) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2
kous met knoopjes slobkous: sjlopkouse (Maasniel) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen n kousen]: haos (Maasniel), sok: zôk (Maasniel) Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: binjel (Maasniel, ... ), bunjel (Maasniel) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kousenmand stopmandje: verstelmandje  sjtòpméntje (Maasniel) mand; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3