e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

Gevonden: 3787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bal gehakt frikadel: Syst. WBD  frikkedel (Maasniel), frikkedèl (Maasniel) Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)] III-2-3
balein balein: belien (Maasniel), blien (Maasniel) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balkenbrij balkenbrij: balkebriej (Maasniel), Syst. WBD  balkebrie (Maasniel, ... ), tuut: Syst. WBD  tuut (Maasniel) balkenbrij [Roukens 03 (1937)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
balorig eigenwijs: eige wies (Maasniel) niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
balzak klootzak: Gemeen.  klootzak (Maasniel), zakje: Gewoon.  zekske (Maasniel) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)] III-1-1
band reep: ręjp (Maasniel) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
banden banden: bɛnj (Maasniel), pezen: pēzǝ (Maasniel) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandiet bandiet: bandiet (Maasniel) een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandschort met borststuk scholk: sjolk (Maasniel) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bang angstig: engstig (Maasniel) het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)] III-1-4