e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

Gevonden: 3787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bangerik bangerik: bangerik (Maasniel), schijthuis: ei sjie:thoe.s (Maasniel) bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] III-1-4
bankbiljet briefje: breefke (Maasniel), ei breefke (Maasniel) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1
barbeel baars: baars (Maasniel) Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)] III-4-2
barensweeën ween: weeje (Maasniel) Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)] III-2-2
baret pats: patsj (Maasniel) baret [flat, floets] [N 25 (1964)] III-1-3
bascule bascule: ¯t wegen van allerhande  baskuul (Maasniel) Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)] III-3-1
bazige vrouw baas: ene baas (Maasniel) een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)] III-1-4
bebroed bevrucht ei broedei: brø̄i̯ęi̯ (Maasniel) [N 19, 54c] I-12
bebroed onbevrucht ei vuil ei: vūl ęi̯ (Maasniel) [N 19, 54b] I-12
beddenwarmer bedkruik: bedkroek (Maasniel) kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1