29060 |
legger |
legger:
lē̜gǝr (L332p Maasniel)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|
33409 |
legnest |
legest:
lęk˱ęst (L332p Maasniel)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
34147 |
leiden |
laten winnen:
lē̜tǝ wenǝ (L332p Maasniel),
leiden:
lęi̯ǝ (L332p Maasniel)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20580 |
lekkerbek |
fijnproever:
fiènpreuver (L332p Maasniel)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
lelietje-van-dalen:
lelietje van dalen (L332p Maasniel),
WLD
lelietje v Dalen (L332p Maasniel)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)] || lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)]
III-4-3
|
19535 |
lemmer |
lemmet:
lemmet (L332p Maasniel),
letterlijk overgenomen
lee.met (L332p Maasniel)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lende:
linje (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gezwank (L332p Maasniel)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
filou (fr.):
fieloe (L332p Maasniel)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
laipel (L332p Maasniel),
letterlijk overgenomen
lae:pel (L332p Maasniel)
|
lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|