17540 |
lichaam |
lijf:
līēf (L332p Maasniel)
|
lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
macht:
mach (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
sap:
t saap (L332p Maasniel)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34032 |
lichtbonte koe |
vale koe:
vāl [koe] (L332p Maasniel)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b]
I-11
|
26538 |
lichtboom |
lichtboom:
lex˱bōm (L332p Maasniel),
lichthout:
løxhǫwt (L332p Maasniel),
pasboom:
pas˱bōm (L332p Maasniel)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
zavelgrond:
zāvǝlgronjtj (L332p Maasniel)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
25239 |
lichte nevel |
troebelige lucht:
ein troebeligelocht (L332p Maasniel)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
dunne overjas:
dunne euverjas (L332p Maasniel)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kribbig:
kribbig (L332p Maasniel)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
armen en benen:
erm en bein (L332p Maasniel)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|