22329 |
lijn waar het spel begint |
lijn:
lien (L332p Maasniel)
|
De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32676 |
lijnogen |
leiringen:
lęi̯r ̇eŋ (L332p Maasniel)
|
Boven aan de voorploeg van bepaalde karploeg-typen bevindt zich een lat, waarvan de uiteinden zijn voorzien van of eindigen in een ring of schroefvormige krul, waar men de ploeglijn doorheen haalt. Deze "ogen" houden de dubbele ploeglijn gescheiden en voorkomen, dat ze bij het keren onder in de voorploeg verward zou raken of met de grond in aanraking zou komen. Bij een ander (wentel)ploegtype fungeert de brede beugelvormige handgreep van de dieptehefboom als leidselhouder. [N 11, 31.II.j; N 11A, 97j + 98b]
I-1
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterkers:
liester keerse (L332p Maasniel)
|
Welke dialectbenamingen van loofhoutgewassen kent u? [N 74 (1975)]
III-4-3
|
20492 |
likken |
lekken:
lekke (L332p Maasniel)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20725 |
limburgse kaas |
stinkkaas:
Syst. WBD
sjtink-kees (L332p Maasniel),
sjtinkkee:s (L332p Maasniel)
|
Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33676 |
limburgse klei |
leem:
lęi̯m (L332p Maasniel),
löss:
lø̜s (L332p Maasniel)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
21478 |
liniaal |
liniaal:
liniaal (L332p Maasniel)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34091 |
linkerachterkwartier |
linkse achterkwartier:
leŋksǝ axtǝrkwartēr (L332p Maasniel)
|
Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b]
I-11
|
33765 |
linkerkant van het paard |
bij de hand:
bi dǝ hantj (L332p Maasniel)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
34090 |
linkervoorkwartier |
linkse voorkwartier:
leŋksǝ vø̄rkwartēr (L332p Maasniel)
|
Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a]
I-11
|