21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispele (L332p Maasniel)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
streek:
sjtreek (L332p Maasniel)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
toeten:
tūtǝ (L332p Maasniel),
zumpen:
zømpǝ (L332p Maasniel)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34136 |
loeien van de koe tegen melkenstijd |
blèren:
blèren (L332p Maasniel)
|
In N 3A, 5b is gevraagd naar "Hoe noemt men het loeien van de koe tegen melkenstijd?". De antwoorden van de respondenten komen in grote mate overeen met die op de vraag naar 'het loeien van de koe in het algemeen" (zie lemma 6.1, "loeien van de koe in het algemeen'). Woordtypen die niet in dat lemma voorkomen, maar wel in dit lemma zijn: [N 3A, 5c]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
kreunen:
krø̄nǝ (L332p Maasniel)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
dobbele toom:
dǫbǝlǝ tǫu̯m (L332p Maasniel),
rijtoom:
ritǫu̯m (L332p Maasniel)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loensen:
loense (L332p Maasniel),
lonken:
loenke (L332p Maasniel)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33813 |
lomp paard |
lomp hout:
lomp hout (L332p Maasniel)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
17688 |
long |
long:
long (L332p Maasniel)
|
long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
25289 |
lood, maat van 10 gram |
lood:
lood (L332p Maasniel)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)]
III-4-4
|