20470 |
menstruatie |
rommel:
rommel (L332p Maasniel)
|
menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
20471 |
menstrueren |
kermis krijgen:
kermes kriege (L332p Maasniel)
|
menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
merel:
méérel (L332p Maasniel),
merling:
méérlink (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
merel
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
mirg (L332p Maasniel)
|
[N 10a (1961)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (L332p Maasniel)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
meerveulen:
mē̜rvø̄lǝ (L332p Maasniel)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|
33315 |
mes van de sikkel |
mes:
mɛts (L332p Maasniel),
sikkel:
sekǝl (L332p Maasniel),
zicht:
zext (L332p Maasniel)
|
Halvemaanvormig ijzeren gedeelte; met de scherpe holle kant werd het gras gemaaid. Vaak is de naam van het werkend deel van een gereedschap dezelfde als die van het gereedschap als geheel; zie bij blad van de zeis, de knuppel van de dorsvlegel, enz. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) sikkel zie het lemma Sikkel. In de drie plaatsen waar het type sikkel hier is gedocumenteerd, is voor het gereedschap als geheel een ander lexeem, i.c. kromme, opgegeven. [N 18, 79b]
I-5
|
32580 |
mest afsteken |
afsteken:
āfštē̜kǝ (L332p Maasniel)
|
Om bij het mestuitrijden de dieper gelegen, aangezakte en samengeperste mest in de mestvaalt en vroeger in de potstal beter met de riek te kunnen opnemen, stak, sneed of hakte men deze door met respectievelijk een scherpe spade, een soort zaag, een bijl. De hieronder vermelde termen hebben alle mest tot object. [N 18, 15 + 21d add.; N 11A, 11; monogr.]
I-1
|
32595 |
mest in de voor doen |
(mest) afstoken:
āfštǭkǝ (L332p Maasniel)
|
Met een riek of een (gevorkte) stok de gespreide mest die op de "harde voor" ligt, in de pas geploegde voor schuiven of krabben: het werk van de "meststoker". [N P, 14; N 11A, 25; monogr.]
I-1
|
32582 |
mest laden |
(mest) laden:
lāi̯ǝ (L332p Maasniel)
|
Mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) met een riek op de gereedstaande kar laden. Meestal wordt de karbak zo hoog mogelijk volgetast. [N P, 7; N 11A, 10; JG 1a; monogr.]
I-1
|