e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middelste kegel koning: keuning (Maasniel) De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)] III-3-2
middelste rongblok middelste schemerblok: medǝlstǝ šēmǝrblok (Maasniel) Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b] I-13
middelvinger middelvinger: middelvinger (Maasniel) Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)] III-1-1
middendeel van het paard middenhand: medǝhantj (Maasniel) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middenrif middenrif: midderif (Maasniel) Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies). [N 84 (1981)] III-1-1
mier amezeik: ômezeik (Maasniel), WLD  aomezeik (Maasniel) mier || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenei aamzeikenei: WLD aomezeikeneijer = meerv0  aoemzeikeneij (Maasniel) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenhoop amezeiknest: WLD = nest  aome zeik est (Maasniel) mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2
mijt moet: WLD Additiebij vraag 20: sterke klemtoon op oe, langgerekt / mijten aan benen van paard  moet (Maasniel) mijt [N 26 (1964)] III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Maasniel) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4