34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mulkǫrf (L332p Maasniel)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moelpair (L332p Maasniel)
|
Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
slof:
sjloefe (L332p Maasniel),
sloefe (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
mōēs (L332p Maasniel)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
moeze (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
moude:
mau̯w (L332p Maasniel),
stuiverd:
štȳvǝrt (L332p Maasniel),
vliegerd:
vlēgǝrt (L332p Maasniel)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
klinkende munt:
klinkende muntj (L332p Maasniel)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34069 |
muntige koe |
gust (bijvgl. nmw.):
gøst (L332p Maasniel)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18418 |
muts: algemeen |
pats:
patsj (L332p Maasniel)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansenberm:
sjanseberm (L332p Maasniel)
|
houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|