34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L332p Maasniel)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
34035 |
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen |
blaarkop:
blārkǫp (L332p Maasniel),
brilkop:
brelkǫp (L332p Maasniel)
|
[N 3A, 125b]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kappes:
rooje kappes (L332p Maasniel),
rood moes:
rood moos (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenrode:
binneroje (L332p Maasniel)
|
sterappel
I-7
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
rooi (L332p Maasniel)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeie (L332p Maasniel)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21184 |
roeispaan |
roeiriem:
roeireem (L332p Maasniel)
|
het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24235 |
roek |
roek:
roek (L332p Maasniel)
|
roek
III-4-1
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L332p Maasniel)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
hallo kom:
halō kǫm (L332p Maasniel)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|