33436 |
ruimte tussen opeenvolgende gebinten |
gebont:
gǝbontj (L332p Maasniel)
|
Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17]
I-6
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
roesje (L332p Maasniel)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
horzel (L332p Maasniel)
|
runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
made vd runderhorzel:
WLD hier genoemd, -
maje van rinjes hoorsel (L332p Maasniel),
paardsworm:
WLD ik ken hem niet Anders dan als -
pairsworm (L332p Maasniel)
|
larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rinderlappen:
Syst. WBD
rinjerlep (L332p Maasniel),
rindslapjes:
Syst. WBD
rinsjlèpkes (L332p Maasniel)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bēstǝ (L332p Maasniel),
rindvee:
rentjvē (L332p Maasniel)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
rindvleessoep:
Syst. WBD
rindjvleissoep (L332p Maasniel),
rintjfleissoe:p (L332p Maasniel),
s-zondagse soep:
Syst. WBD
sónjissesoe:p (L332p Maasniel)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
rups:
roeps (L332p Maasniel),
WLD
roepsj (L332p Maasniel),
roepsje (L332p Maasniel),
rups van het koolwitje:
WLD
roepsje van ’t koolwitje (L332p Maasniel)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
schaften:
sjafte (L332p Maasniel)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
oudemannetjeshuis:
aad menkes-hoes (L332p Maasniel)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|