18119 |
ruw |
schraal:
sjraol (L332p Maasniel)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roewe (L332p Maasniel)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21292 |
ruzie |
ruzing:
ruzing (L332p Maasniel)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21081 |
sabbelen |
sabbelen:
sabbele (L332p Maasniel)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (L332p Maasniel)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19572 |
sauslepel |
sauslepel:
sauslaepel (L332p Maasniel)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
sevooje kool (L332p Maasniel),
savooiemoes:
sevoje moos (L332p Maasniel)
|
[N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
sjabbelee:r (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
24744 |
schaafstro |
kattenstaart:
WLD
kattesjtert (L332p Maasniel)
|
Schaafstro (equisetum hyemale). De scheden zijn zwart met een gele of wit-achtige dwarsband; de vliezige toppen der tanden vallen spoedig af, zodat de meeste tanden stomp zijn (kattestaart, paardestaart, kannewassen, veegkruid). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19507 |
schaal |
schaal:
letterlijk overgenomen alleen in de betekenis van weegschaal
sjao:l (L332p Maasniel)
|
schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|