e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schimmel schimmel: šømǝl (Maasniel) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schimmel (plantje) keum: op oud bier  keume (Maasniel) schimmel III-4-3
schimpen schanden: sjantje (Maasniel) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schipperen schipperen: sjippere (Maasniel) naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)] III-1-4
schitbossen schijtpoezen: šītpȳs (Maasniel) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schitteren schitteren: sjittere (Maasniel) een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)] III-4-4
schoeisel t leer]: vootgetouw (Maasniel) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen schoentje: schoentje (Maasniel) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: langgerekte n  sjoon (Maasniel) schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: spotnamen turftrapper: een grote maat  turftrappers (Maasniel) schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3