18542 |
sluitklep |
boksenlok:
bokse loek (L332p Maasniel)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20168 |
sluitspeld |
sluitspang:
sjloetsjpang (L332p Maasniel)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17704 |
sluitspier van de aars |
knijperd:
< knijpen.
kniepert (L332p Maasniel)
|
spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1961)]
III-1-1
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
sjlurpe (L332p Maasniel)
|
slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19364 |
sluwe persoon |
deugniet:
deugeneet (L332p Maasniel)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17741 |
smaak |
smaak:
chmaak (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20490 |
smakken |
smekken:
sjmekke (L332p Maasniel)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
spotten:
sjpotte (L332p Maasniel)
|
op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
doel:
doel (L332p Maasniel)
|
De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33973 |
smalle buikriem |
buikzeel:
būk˲zęi̯.l (L332p Maasniel)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|