18025 |
snottebel |
snotterbel:
sjnoterbel (L332p Maasniel)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
sjnoteren (L332p Maasniel)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
sjnuufke (L332p Maasniel)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
snuisterij:
sjnuusterie (L332p Maasniel)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snoet:
sjnoet (L332p Maasniel),
snuits:
sjnoets (L332p Maasniel),
šnūts (L332p Maasniel)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1, III-4-2
|
17841 |
snurken |
snurken:
sjnorke (L332p Maasniel)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18971 |
sober |
zuinig:
zuunig (L332p Maasniel)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19736 |
soda |
soda:
zoͅu̯dā (L332p Maasniel)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20664 |
soep |
soep:
Syst. WBD
soe:p (L332p Maasniel),
soep (L332p Maasniel)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20756 |
soep van ingewanden |
soep van het geheng:
Syst. WBD Gehing: verzamelnaam van die delen).
soep van ’t gehing (L332p Maasniel)
|
Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|