24359 |
spitsmuis |
scheermuis:
spitsmuis
sjèrmoes (L332p Maasniel),
veldmuis:
veldj moes (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)] || muis, soort
III-4-2
|
22492 |
spitsroeden lopen |
spitsgarde lopen:
sjpitsgaird loupe (L332p Maasniel)
|
Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (L332p Maasniel),
spaden:
špāi̯ǝ (L332p Maasniel)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
19806 |
spons |
spons:
špons (L332p Maasniel)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21160 |
spoorweg |
spoor:
’t sjpaor (L332p Maasniel)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34483 |
sporen van de haan |
haandersporen:
hāndǝršpø̜̄r (L332p Maasniel),
hanensporen:
hānǝspø̜̄r (L332p Maasniel)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
24493 |
sporkehout |
duivelskers:
(spörk).
duvels keerse (L332p Maasniel),
spork:
spork (L332p Maasniel)
|
Welke dialectbenamingen van loofhoutgewassen kent u? [N 74 (1975)], [N 74 (1975)]
III-4-3
|
19707 |
sport van een stoel |
lat:
lat (L332p Maasniel),
sproot:
šprōͅt (L332p Maasniel)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hondskooi:
hinsjkooi (L332p Maasniel),
stovenpijp:
chtovepiep (L332p Maasniel)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19359 |
spotten |
spotten:
sjpotte (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|